In 2021 worden veel wetswijzigingen doorgevoerd die invloed hebben op het werk van de bewindvoerder. In dit artikel gaan we verder in op de wetswijzigingen die betrekking hebben op het executie- en beslagrecht.
Eerder schreven we al over
de nieuwe tarieven,
de vereenvoudigde beslagvrije voet en
het adviesrecht voor gemeenten.
Maar vanaf 1 oktober 2020 zijn ook verschillende wetswijzigingen doorgevoerd die betrekking hebben op het executie- en beslagrecht. De wet herziening beslag- en executierecht moet voorkomen dat mensen met schulden onder het bestaansminimum komen. Het mes snijdt bij deze wijzigingen volgens minister Dekker van rechtsbescherming aan twee kanten: “Een schuldeiser mag maatregelen nemen als zijn rekeningen niet worden betaald. Maar het moet niet zover gaan dat mensen geen kant meer op kunnen. Daarom zijn de regels voor het executie- en beslagrecht herzien.”
Een inwerkingtreding per 1 oktober 2020 wijkt af van de vaste verandermomenten; die voorzien in een inwerkingtreding van een wet per 1 januari of 1 juli. Er is gekozen voor een eerdere inwerkingtreding nu het wetsvoorstel door het parlement als een prioritair voorstel is behandeld. Het gaat immers om de bescherming van het bestaansminimum voor schuldenaren. De urgentie van de wet is door de economische gevolgen van de COVID-19 pandemie alleen maar toegenomen.
De wet treedt in werking in drie fasen: de eerste fase is ingegaan op 1 oktober 2020 en verbiedt samengevat het beslag op bijvoorbeeld de inboedel wanneer de kosten van het beslag hoger zijn dan de opbrengsten.
De tweede fase is ingegaan op 1 januari en regelt onder andere dat de beslagvrije voet van toepassing wordt bij een bankbeslag.
De laatste fase gaat in werking op 1 april 2021. In deze laatste fase gaat het om beslag op motorvoertuigen en aanhangers.
Eén van de uitgangspunten is dat verhaalsbeslag (beslag op inboedel en andere roerende zaken) niet als pressiemiddel mag worden ingezet en alleen daadwerkelijk mag dienen ter verhaal. Het uitgangspunt is dan ook dat de opbrengst van een beslag niet duurder mag zijn dan de kosten van het beslag. Als de kosten van de beslaglegging en de executie echter hoger zijn dan de baten, dragen deze niet bij aan de voldoening van de vordering. De beslaglegging wordt dan niet gebruikt ter verhaal maar louter als pressiemiddel om de schuldenaar te bewegen om manieren te vinden om de vordering te voldoen, ook als de schuldenaar over geen enkele afloscapaciteit beschikt (zie de memorie van toelichting).
Zijn de kosten van het beslag hoger dan de voorziene opbrengst? Dan zal de schuldeiser geen opdracht moeten geven tot beslaglegging op de inboedel. Doet de schuldeiser dit toch, dan kan door de schuldenaar opheffing van het beslag worden gevorderd of kan een executiegeschil worden gestart.
Ook is met ingang van 1 oktober 2020 -naast een wijziging van enkele technische en procedurele bepalingen- een modernisering doorgevoerd ten aanzien van het beslag op roerende zaken (beslag op inboedel).
Zo mag per 1 oktober geen beslag meer worden gelegd op:
Met ingang van 1 januari 2021 is de tweede fase in werking gegaan. In de tweede fase is er een zogeheten beslagvrij bedrag ingesteld bij een beslag op de bankrekening van de schuldenaar. Hoewel dit beslagvrije bedrag niet hetzelfde is als de beslagvrije voet, zijn de beslagvrije bedragen wel gelijk aan de maximaal toepasbare beslagvrije voet. De aangepaste bepaling regelt zodoende dat mensen met schulden bij een beslag niet onder het bestaansminimum terechtkomen.
De wetgever stelt wel voorwaarden aan de toepassing van het beslagvrije bedrag. Het beslagvrije bedrag is alleen van toepassing als de schuldenaar een natuurlijk persoon is, er sprake is van een bankbeslag onder een bank zoals beschreven in de Wet op het financieel toezicht en er sprake is van een beslag op een rekening waarop gelden worden aangehouden (dus geen effecten of aandelen).
De beslagvrije bedragen bij een bankbeslag worden als volgt vastgesteld:
Vanaf 1 april 2021 gaat de laatste fase in. In deze fase wordt het administratief beslag van motorrijtuigen en aanhangers aangepast. Hoewel beslag hierop met de huidige wetgeving al mogelijk is, hoeft de deurwaarder vanaf 1 april 2021 het motorvoertuig niet langer daadwerkelijk “waar te nemen”. De deurwaarder krijgt immers de mogelijkheid om beslag te leggen op het voertuig via het kentekenregister. Zo wordt het niet meer mogelijk om bijvoorbeeld een auto na een beslag over te schrijven op een andere naam. Hiermee wordt ook een eventuele koper van de auto beschermd tegen een aankoop van een auto waarop beslag ligt.